
Jurisprudentie
BB0261
Datum uitspraak2007-06-20
Datum gepubliceerd2007-07-24
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers437668 cv 07-2113
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Datum gepubliceerd2007-07-24
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers437668 cv 07-2113
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Indicatie
Partijen sloten een vijfjarige overeenkomst. Bij gebreke van een nadere afspraak dat deze na een jaar kosteloos kon worden beëindigd, levert de niet-betaling na dat jaar een tekortkoming op in de nakoming van op de opdrachtgever rustende betalingsverplichtingen. Opdrachtnemer beroept zich op artikel 9 van haar algemene voorwaarden, dat bepaalt dat alle toekomstige jaarhuren voor de resterende looptijd van de overeenkomst ineens direct opeisbaar zijn, indien de opdrachtgever na aanmaning en ingebrekestelling zijn betalingsverplichtingen met betrekking tot enige termijn niet nakomt. Dit beding wordt niet onredelijk bezwarendheid geoordeeld. Onder omstandigheden kan de wanverhouding tussen het gevorderde en de werkelijk geleden schade wel meebrengen dat toepassing van artikel 9 van de algemene voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht. Mede omdat de opdrachtnemer stelt haar contractuele verplichtingen tot het einde van de overeenkomst ook na te willen komen, wordt dat in dit geval echter niet het geval geacht.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector kanton
Locatie Tilburg
zaak/rolnr.: 437668-CV-2113/07
vonnis d.d. 20 juni 2007
inzake
[J.K.],
wonende te Rijen, gemeente Gilze en Rijen,
opposant bij exploot van dagvaarding d.d. 16 maart 2007,
gemachtigde: mr. T.M. ten Velde, advocaat te Tilburg
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [C.I.P.P. B.V.]
gevestigd en kantoorhoudende te Den Haag,
geopposeerde partij bij voormeld exploot,
gemachtigde: GGN Brabant, deurwaarders te Tilburg.
Partijen worden aangeduid als [C.] en [K].
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende processtukken:
- de inleidende dagvaarding van 14 januari 2005 met een productie,
- het verstekvonnis van 26 januari 2005,
- de verzetdagvaarding van 16 maart 2007,
- de conclusie van antwoord in oppositie met producties,
- de conclusie van repliek in oppositie.
2. Het geschil
[C.] vorderde bij inleidende dagvaarding, samengevat, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [K] tot betaling van € 3.015,81, te vermeerderen met rente en met proceskosten rechtens.
[K] vordert thans, samengevat, bij vonnis ontheffing van de bij voornoemd verstekvonnis uitgesproken veroordeling en veroordeling van [C.] in de proceskosten van het verzet. [K] weerspreekt thans de inleidende vordering.
3. De beoordeling
3.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist staat tussen partijen het navolgende in rechte vast.
- Partijen sloten een overeenkomst waarbij [C.] zich verbond in opdracht van [K] een reclame-uiting te verzorgen en [K] zich verplichtte daarvoor te betalen.
- Het van die overeenkomst op schrift gestelde en op 26 maart 2003 door partijen ondertekende contract bepaalt onder meer, samengevat, dat de overeenkomst een looptijd heeft van 5 jaar, dat de algemene voorwaarden van [C.] van toepassing zijn, en dat [K] voor de reclame-uiting een te indexeren jaarhuur van € 565,00 exclusief BTW aan [C.] zal voldoen.
- Bij factuur van 25 juli 2003 bracht [C.] aan [K] in het kader van die op 16 juli 2003 ingegane overeenkomst een bedrag van
€ 672,35 in rekening. [K] heeft de daarbij voor de periode tot 16 juli 2004 gefactureerde jaarhuur ook betaald.
- Bij latere factuur bracht [C.] aan [K] in het kader van die overeenkomst een bedrag van € 682,74 in rekening.
3.2 [C.] baseert de vordering op een schending van de verplichting tot betaling van de gezonden factuur van € 682,74, als gevolg waarvan ingevolge de algemene voorwaarden ook de nog te vervallen jaarhuren opeisbaar zijn en [C.] aanvullend aanspraak maakt op een bedrag van € 2.048,22. [C.] stelt, samengevat, dat de overeenkomst werd gesloten voor 5 jaar. [C.] maakt verder onder meer aanspraak op vergoeding van € 273,10 voor buitengerechtelijke (incasso)kosten.
3.3 [K] verweert zich door, samengevat, te stellen dat [C.] hem aanbood reclame te maken, waarna partijen een overeenkomst daartoe sloten en daarbij afspraken dat de overeenkomst na ommekomst van een jaar kosteloos kon worden beëindigd. [K] stelt de overeenkomst na een jaar ook mondeling te hebben beëindigd en daarom met de betalingen te zijn gestopt. [K] ontkent de verschuldigdheid van de gevorderde hoofdsom.
3.4 Vast staat dat partijen een overeenkomst sloten waarbij [C.] zich in beginsel voor 5 jaar verbond in opdracht van [K] een reclame-uiting te verzorgen en [K] zich verplichtte daarvoor te betalen. Nu [K] zich op die terzake gemaakte nadere (mondelinge) afspraak beroept, draagt [K] in beginsel de bewijslast van de betwiste stelling dat partijen daarbij ook afspraken dat de overeenkomst na ommekomst van een jaar kosteloos kon worden beëindigd.
3.5 Na de uitdrukkelijke betwisting van zijn aanvankelijke stellingname dat [K] de overeenkomst na een jaar ook daadwerkelijk mondeling zou hebben beëindigd, herhaalt [K] die aanvankelijke stellingname niet. Nu [K] die betwiste mondelinge opzegging nadien in ieder geval ook niet nader motiveert en onderbouwt, moet het er voor worden gehouden dat een dergelijke beëindiging door [K] niet heeft plaatsgevonden. Zelfs indien de door [K] te bewijzen nadere afspraak zou zijn gemaakt, heeft [K] de overeenkomst na ommekomst van een jaar dus niet daadwerkelijk doen eindigen. Om die reden wordt [K] ook niet toegelaten tot het bewijs van die nadere afspraak.
3.6 [K] stelt ook zelf de betalingen aan [C.] vervolgens na ommekomst van een jaar toch te hebben gestaakt. Waar de overeenkomst toen niet rechtsgeldig was geëindigd, levert dat tegenover [C.] een tekortkoming op in de nakoming van op [K] rustende betalingsverplichtingen uit de overeenkomst. Die aan [K] toerekenbare tekortkoming verplicht [K] ook de schade die [C.] daardoor lijdt te vergoeden.
3.7 [C.] legt aan haar inleidende vordering met name ten grondslag artikel 9 van de door haar gebruikte en toepasselijke algemene voorwaarden. Dit artikel bepaalt dat alle toekomstige jaarhuren voor de resterende looptijd van de overeenkomst ineens direct opeisbaar zijn, indien de opdrachtgever na aanmaning en ingebrekestelling zijn betalingsverplichtingen met betrekking tot enige termijn niet nakomt. [K] stelt dat dit beding voor hem onredelijk bezwarend is en om die reden dient te worden vernietigd. [K] onderbouwt en motiveert echter niet waarom de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige relevante omstandigheden in dit geval tot die onredelijke bezwarendheid zouden moeten doen concluderen. [K] stelt daartoe alleen dat de gevorderde schade in geen verhouding staat tot de werkelijk geleden schade. Dat kan onder omstandigheden wel meebrengen dat toepassing van artikel 9 van de algemene voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, maar die enkele omstandigheid leidt nog niet tot het oordeel dat artikel 9 van de algemene voorwaarden voor [C.] als contracterende ondernemer onredelijk bezwarend is. Mede in aanmerking genomen dat [C.] stelt haar contractuele verplichtingen tot het einde van de overeenkomst ook na te willen komen, kan in dit geval toepassing van artikel 9 van de algemene voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid echter niet onaanvaardbaar worden geacht.
3.8 Voor zover [K] aangeeft dat hij geen gebruik meer wenst te maken van de diensten van [C.], dat [C.] de bewuste advertentieruimte voor derden kan aanwenden en dat [C.] bovendien thans feitelijk geen reclame meer voor hem zou maken, doen die eventuele omstandigheden aan de toewijsbaarheid van de inleidende vordering van [C.] niet af. Waar de overeenkomst niet rechtsgeldig is beëindigd komt een door [K] gemaakte keuze om geen gebruik meer te maken van de diensten van [C.], uitsluitend voor rekening en risico van [K]. Nog daargelaten dat [C.] ontkent thans geen reclame meer voor [K] te maken, is [C.] wegens de niet-nakoming van de betaalverplichting door [K] in beginsel bevoegd de nakoming van haar daartegenover staande verplichtingen op te schorten.
3.9 Op grond van het voorgaande is de door [C.] bij inleidende dagvaarding gevorderde hoofdsom toewijsbaar tot een bedrag van € 2.730,96. De gevorderde wettelijke rente over die hoofdsom is als zodanig niet uitdrukkelijk en gemotiveerd weersproken en eveneens toewijsbaar. Dat betreft een rentebedrag van € 11,75 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de inleidende dagvaarding. Nu in deze procedure ook de bij inleidende dagvaarding gevorderde buitengerechtelijke (incasso)kosten als zodanig niet gemotiveerd weersproken zijn, zal de door [K] gevorderde ontheffing van de bij het verstekvonnis tegen hem uitgesproken veroordeling worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [K] in de proceskosten van het verzet worden veroordeeld.
3.10 Gelet op het voorgaande behoeven de overige geschilpunten geen bespreking meer en wordt als volgt beslist.
4. De beslissing
De kantonrechter:
In verzet:
wijst de vordering van [K] in verzet af;
bevestigt het door de kantonrechter te Tilburg op 26 januari 2005 tussen partijen uitgesproken verstekvonnis, ook voor wat betreft de daarbij uitgesproken kostenveroordeling;
verwijst opposant in de kosten van de verzetprocedure en veroordeelt die partij derhalve tot betaling van deze kosten aan de zijde van geopposeerde gevallen en tot op heden begroot op € 175,-- voor salaris van de gemachtigde van geopposeerde.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.G.W.M. Stienissen en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2007.